Waar bent u God?

Luister, God, naar mijn gebed,
verberg u niet als ik om hulp smeek,
let op mij en geef mij antwoord. (a)

Verward blader ik door mijn bijbel,
daar zou u te vinden zijn.
Maar uw woord doet mij duizelen,
terleurgesteld val ik in slaap.

Mijn ziel dorst naar u mijn God,
naar de levende God,
wanneer mag ik dichtbij u komen
en uw gezicht zien? (b)

Wanneer mag ik u opmerken in
het gefluister van een zachte bries. (c)
Waarom verstopt u zich achter woorden,
hangt de taal als een sluier voor uw gelaat?

Bent u te heilig om te knuffelen,
te machtig om met mij te spreken?
Heeft u dan geen stem die hoorbaar is?
Geen rechterarm die kan omschouderen.

‘Waar is dan je God?’ (d), zeggen mijn collega’s.
‘Mijn God is in de hemel,
hij doet wat hem behaagt.’, (e)
zeg ik vol trots.

‘Is jou God, de God van Beslan,
de Vader van kindsoldaten in Darfur?
Speelt jou God met de Tsunami?’,
ik buig mijn hoofd en zwijg.

Heer, waar bent u?
Waarom antwoordt u niet?
U kent ons toch van binnen en van buiten. (f)
U weet toch dat wij willen zien en horen.

U zou te vinden zijn in de natuur.
Maar loop ik door de polder,
dan zie ik troep in de berm,
verroeste cola-blikje en neergeslagen teer.

U kent uw wereld toch?
Waarom laat u niet duidelijk zien,
wie haar geschapen heeft.
Grijp toch in Here en herstel.

Terrorisme alarm, aanslagen met kerst.
Dat is duidelijke taal.
Mensen die op straat worden neergestoken,
daar kan niemand omheen.

Het kwaad is aan het woord.
De duivel is aanwezig.

Waarom laat u ons aan onszelf over?
Het wordt een bende, dat weet u toch.
Het is toch niet vreemd dat mensen vragen:
‘Waar is nu die God van jou?’

Het is toch geen wonder dat wij op techniek vertrouwen?
U laat geen hamer meer drijven,
zet de tijd niet meer terug,
laat geen mens uit het graf opstaan.

U bent opgestaan en opgevaren, u bent koning.
Maar de hemel is zo eindeloos ver weg,
en de zinloosheid zo intens dichtbij.
Moet u eerst terugkomen om uw macht te laten zien?

Ik zou u zo graag willen zien, willen aanraken.
Is dat nu zo gek?
Hoe kan ik iemand liefhebben, als ik hem
niet zien of aanraken kan?

Zalig die niet zien en toch geloven.
Het valt mij zwaar, Here.
Luisteren ligt ons niet, vertrouwen is zwaar
als je de ander niet in de ogen kunt kijken.

Ik zou mijn vrienden zo graag willen zeggen,
kijk, kijk, dat is nu mijn God.
Ik zou u aan ze voor willen stellen,
kijk dat is nu mijn God, geweldig he?

Heer, ik ken u van uw daden in het verleden.
Ik heb u leren kennen als een betrouwbaar God.
Hoe langer ik terugdenk, hoe meer ik moet toegeven:
U bent er altijd voor mij geweest.

Vul mijn hart met uw Heilige Geest,
maak mij zeker van uw beloften en bestaan.
Dan zal ik leven Here,
Nu en tot in eeuwigheid.

(a) Psalm 55:2-3
(b) Psalm 42:3
(c) 1 Koningen 19:12
(d) Psalm 42:4
(e) Psalm 115:3
(f) Psalm 139:1