2Kon.4:32-37

Toen Elisa zelf bij het huis aankwam, zag hij de jongen dood op zijn eigen bed liggen.
Hij ging de kamer binnen en sloot de deur achter zich. Toen bad hij tot de HEER.
Daarna liep hij naar het bed toe en ging boven op het kind liggen, met zijn mond op zijn mond, zijn ogen op zijn ogen en zijn handpalmen op zijn handpalmen. Zo bleef hij over het kind uitgestrekt liggen tot het lichaam weer warm werd.
Toen kwam hij overeind, liep door de kamer heen en weer, en strekte zich nogmaals over het kind uit. Uiteindelijk niesde de jongen wel zeven keer, en opende zijn ogen.
‘Roep de moeder,’ riep Elisa tegen Gechazi. Gechazi waarschuwde haar, en toen ze boven kwam zei Elisa: ‘U kunt uw zoon meenemen.’
De vrouw kwam de kamer binnen, viel aan Elisa’s voeten neer en boog diep voorover. Toen nam ze haar zoon op en ging de kamer uit.

Jes.40:1-11

Troost voor Jeruzalem

Troost, troost mijn volk, zegt jullie God.

Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend
dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld is voldaan,
omdat zij een dubbele straf voor haar zonden
uit de hand van de HEER heeft ontvangen.

Hoor, een stem roept:
‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn,
effen in de wildernis een pad voor onze God.

Laat elke vallei verhoogd worden
en elke berg en heuvel verlaagd,
laat ruig land vlak worden
en rotsige hellingen rustige dalen.

De luister van de HEER zal zich openbaren
voor het oog van al wat leeft.
De HEER heeft gesproken!’

Hoor, een stem zegt: ‘Roep!’
En een stem antwoordt: ‘Wat zou ik roepen?
De mens is als gras, hij bloeit als een veldbloem.

Het gras verdort en de bloem verwelkt
wanneer de adem van de HEER erover blaast.
Ja, als gras is dit volk.’

Het gras verdort en de bloem verwelkt,
maar het woord van onze God houdt altijd stand.

Beklim een hoge berg, vreugdebode Sion,
verhef je stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem,
verhef je stem, vrees niet.
Zeg tegen de steden van Juda: ‘Ziehier jullie God!’

Ziehier God, de HEER!
Hij komt met kracht, zijn arm zal heersen.
Zijn loon heeft hij bij zich, zijn beloning gaat voor hem uit.

Als een herder weidt hij zijn kudde:
zijn arm brengt de lammeren bijeen,
hij koestert ze, en zorgzaam leidt hij de ooien.

Mat.18:1-4

Op dat moment kwamen de leerlingen Jezus vragen: ‘Wie is eigenlijk de grootste in het koninkrijk van de hemel?’
Hij riep een kind bij zich, zette het in hun midden neer
en zei: ‘Ik verzeker jullie: als je niet verandert en wordt als een kind, dan zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan.
Wie zichzelf vernedert en wordt als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk van de hemel.

2Sam.12:15-25

Daarop ging Natan naar huis. De HEER trof het kind dat de vrouw van Uria David gebaard had, met een dodelijke ziekte.

David bad tot God voor de jongen. Hij vastte streng en legde zich ’s nachts op de grond te slapen.
De hovelingen probeerden hem ertoe te bewegen van de grond op te staan, maar hij weigerde, en hij wilde ook geen eten aannemen.
Na zeven dagen stierf het kind. Davids dienaren durfden hem niet te zeggen dat het kind was gestorven. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Toen het kind nog leefde wilde hij al niet naar ons luisteren. Hoe kunnen we hem dan zeggen dat het gestorven is? Hij zal een ongeluk begaan.’
David zag zijn dienaren met elkaar fluisteren. Hij begreep dat het kind gestorven was en vroeg hun: ‘Is mijn kind dood?’ ‘Ja, het is gestorven,’ antwoordden ze.
David stond van de grond op, nam een bad, wreef zich in met olie en trok andere kleren aan. Hij ging het huis van de HEER binnen en knielde. Daarna ging hij naar huis en liet zich iets te eten brengen.
Zijn dienaren vroegen hem: ‘Hoe kunt u dat nu doen? Toen het kind nog leefde, vastte u en stortte u tranen, maar nu het gestorven is, staat u op en gaat u eten.’
Hij antwoordde: ‘Toen het kind nog leefde, vastte ik en stortte ik tranen. Ik dacht: Wie weet is de HEER me genadig en blijft het kind in leven.
Maar nu het dood is, wat zou ik nu nog vasten? Daarmee kan ik het toch niet terughalen. Ik ga naar hem toe; hij komt niet terug bij mij.’

David troostte zijn vrouw Batseba. Hij sliep met haar en ze kreeg een zoon, die hij Salomo noemde. De HEER had het kind lief
en gaf het bij monde van de profeet Natan de naam Jedidja, ‘Lieveling van de HEER’.

Luc.7:11-17

Niet lang daarna ging Jezus naar een stad die Naïn heet, en zijn leerlingen en een grote menigte gingen met hem mee.
Toen hij de poort van de stad naderde, werd er net een dode naar buiten gedragen, de enige zoon van een weduwe. Een groot aantal mensen vergezelde haar.
Toen de Heer haar zag, werd hij door medelijden bewogen en zei tegen haar: ‘Weeklaag niet meer.’
Hij kwam dichterbij, raakte de lijkbaar aan – de dragers bleven stilstaan – en zei: ‘Jongeman, ik zeg je: sta op!’
De dode richtte zich op en begon te spreken, en Jezus gaf hem terug aan zijn moeder.
Allen werden vervuld van ontzag en loofden God met de woorden: ‘Een groot profeet is onder ons opgestaan,’ en: ‘God heeft zich om zijn volk bekommerd!’
Het nieuws over hem verspreidde zich in heel Judea en in de wijde omtrek.