Ps.73:21-28

Zolang ik verbitterd was,
gekwetst van binnen,

dom en dwaas,
was ik bij u als een redeloos dier.

Maar nu weet ik mij altijd bij u,
u houdt mij aan de hand

en leidt mij volgens uw plan.
Dan neemt u mij weg, met eer bekleed.

Wie buiten u heb ik in de hemel?
Naast u wens ik geen ander op aarde.

Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam,
de rots van mijn bestaan, al wat ik heb,
is God, nu en altijd.

Wie ver van u blijven, komen om,
wie u ontrouw zijn, verdelgt u.

Bij God te zijn is mijn enig verlangen,
mijn toevlucht vind ik bij God, de HEER.
Van al uw daden zal ik verhalen.

Joh.11:1-27

Lazarus uit de dood opgewekt

Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp waar Maria en haar zuster Marta woonden –
dat was de Maria die Jezus met olie gezalfd heeft en zijn voeten met haar haar heeft afgedroogd; de zieke Lazarus was haar broer.
De zusters stuurden iemand naar Jezus met de boodschap: ‘Heer, uw vriend is ziek.’
Toen Jezus dit hoorde zei hij: ‘Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de eer van God, zodat de Zoon van God geëerd zal worden.’
Jezus hield veel van Marta en haar zuster, en van Lazarus.
Maar toen hij gehoord had dat Lazarus ziek was, bleef hij toch nog twee dagen waar hij was.
Daarna zei hij tegen zijn leerlingen: ‘Laten we teruggaan naar Judea.’
‘Maar rabbi,’ protesteerden de leerlingen, ‘de Joden wilden u stenigen, en nu wilt u daar toch weer naartoe?’
Jezus zei: ‘Telt een dag niet twaalf uren? Wie overdag loopt, struikelt niet, want hij ziet het licht van deze wereld,
maar wie ’s nachts loopt, struikelt doordat hij geen licht heeft.’
Nadat hij dat gezegd had zei hij: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, ik ga hem wakker maken.’
De leerlingen zeiden: ‘Als hij slaapt, zal hij wel beter worden, Heer.’
Zij dachten dat hij het over slapen had, terwijl Jezus bedoelde dat hij gestorven was.
Toen zei hij hun ronduit: ‘Lazarus is gestorven,
en om jullie ben ik blij dat ik er niet bij was: nu kunnen jullie tot geloof komen. Laten we dan nu naar hem toe gaan.’
Tomas zei tegen de anderen: ‘Laten ook wij maar gaan, om met hem te sterven.’

Toen Jezus daar aankwam, hoorde hij dat Lazarus al vier dagen in het graf lag.
Betanië lag dicht bij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadie,
en er waren dan ook veel Joden naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten nu hun broer gestorven was.
Toen Marta hoorde dat Jezus onderweg was ging ze hem tegemoet, terwijl Maria thuisbleef.
Marta zei tegen Jezus: ‘Als u hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn.
Maar zelfs nu weet ik dat God u alles zal geven wat u vraagt.’
Jezus zei: ‘Je broer zal uit de dood opstaan.’
‘Ja,’ zei Marta, ‘ik weet dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’
Maar Jezus zei: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft,
en ieder die leeft en in mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat?’
‘Ja Heer,’ zei ze, ‘ik geloof dat u de messias bent, de Zoon van God die naar de wereld zou komen.’

1Tess.4:13-18

Broeders en zusters, wij willen u niet in het ongewisse laten over de doden, zodat u niet hoeft te treuren, zoals zij die geen hoop hebben.
Want als wij geloven dat Jezus is gestorven en is opgestaan, moeten wij ook geloven dat God door Jezus de doden naar zich toe zal leiden, samen met Jezus zelf.
Wij zeggen u met een woord van de Heer: wij, die in leven blijven tot de komst van de Heer, zullen de doden in geen geval voorgaan.
Wanneer het signaal gegeven wordt, de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen. Dan zullen eerst de doden die Christus toebehoren opstaan,
en daarna zullen wij, die nog in leven zijn, samen met hen op de wolken worden weggevoerd en gaan we in de lucht de Heer tegemoet. Dan zullen we altijd bij hem zijn.
Troost elkaar met deze woorden.

1Petr.1:24-25

‘De mens is als gras en zijn schoonheid als een bloem in het veld: het gras verdort en de bloem valt af,
maar het woord van de Heer blijft eeuwig bestaan.’ Dit woord is het evangelie dat u verkondigd is.

Op.7:9-17

Hierna zag ik dit: een onafzienbare menigte, die niet te tellen was, uit alle landen en volken, van elke stam en taal. In het wit gekleed en met palmtakken in hun hand stonden ze voor de troon en voor het lam.
Luid riepen ze: ‘De redding komt van onze God die op de troon zit en van het lam!’
Alle engelen stonden om de troon en de oudsten en de vier wezens heen. Ze bogen zich diep neer voor de troon en aanbaden God
met de woorden: ‘Amen! Lof, majesteit en wijsheid, dank en eer en macht en kracht komen onze God toe, tot in eeuwigheid. Amen.’

Een van de oudsten sprak mij aan: ‘Wie zijn dat daar in het wit, en waar komen ze vandaan?’
Ik antwoordde: ‘U weet het zelf, heer.’ Hij zei tegen me: ‘Dat zijn degenen die uit de grote verschrikkingen gekomen zijn. Ze hebben hun kleren witgewassen met het bloed van het lam.
Daarom staan ze voor Gods troon en zijn ze dag en nacht in zijn tempel om hem te vereren. En hij die op de troon zit zal bij hen wonen.
Dan zullen ze geen honger meer lijden en geen dorst, de zon zal hen niet meer steken, de hitte hen niet bevangen.
Want het lam midden voor de troon zal hen hoeden, hen naar de waterbronnen van het leven brengen. En God zal alle tranen uit hun ogen wissen.’

Op.21:1-8

Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde

Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij, en de zee is er niet meer.
Toen zag ik de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij God vandaan. Ze was als een bruid die zich mooi heeft gemaakt voor haar man en hem opwacht.
Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn.
Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.’

Hij die op de troon zat zei: ‘Alles maak ik nieuw!’ – Ik hoorde zeggen: ‘Schrijf het op, want wat hier wordt gezegd is betrouwbaar en waar.’ –
Toen zei hij tegen mij: ‘Het is voltrokken! Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Wie dorst heeft geef ik vrij te drinken uit de bron met water dat leven geeft.
Wie overwint komen al deze dingen toe. Ik zal zijn God zijn en hij zal mijn kind zijn.
Maar voor hen die laf en trouweloos zijn geweest, die zich hebben ingelaten met gruwelijke dingen, met moord, ontucht, toverij of afgodendienst, voor allen die de leugen hebben gediend: hun deel is de vuurpoel met brandende zwavel, dat is de tweede dood.’