Heb.10:23-25

Laten we zonder te wankelen datgene blijven belijden waarop we hopen, want hij die de belofte heeft gedaan is trouw.
Laten we opmerkzaam blijven en elkaar ertoe aansporen lief te hebben en goed te doen,
en in plaats van weg te blijven van onze samenkomsten, zoals sommigen doen, elkaar juist bemoedigen, en dat des te meer naarmate u de dag van zijn komst ziet naderen.

Luc.4:16-30

Hij kwam ook in Nazaret, waar hij was opgegroeid, en volgens zijn gewoonte ging hij op sabbat naar de synagoge. Toen hij opstond om voor te lezen,
werd hem de boekrol van de profeet Jesaja overhandigd, en hij rolde hem af tot de plaats waar geschreven staat:

‘De Geest van de Heer rust op mij,
want hij heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft hij mij gezonden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan blinden het herstel van hun zicht,
om onderdrukten hun vrijheid te geven,

om een genadejaar van de Heer uit te roepen.’

Hij rolde de boekrol op, gaf hem terug aan de dienaar en ging weer zitten; de ogen van alle aanwezigen in de synagoge waren op hem gericht.
Hij zei tegen hen: ‘Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan.’
Allen betuigden hem hun bijval en verwonderden zich over de genaderijke woorden die uit zijn mond vloeiden, en ze zeiden: ‘Dat is toch de zoon van Jozef?’
En hij zei tegen hen: ‘Ongetwijfeld zullen jullie me dit gezegde voorhouden: Geneesheer, genees uzelf. Doe alles waarvan wij gehoord hebben dat het in Kafarnaüm gebeurd is, ook hier in uw vaderstad.’
Hij vervolgde: ‘Luister, ik zeg jullie dat geen enkele profeet welkom is in zijn vaderstad.
Maar ik zeg het jullie zoals het is: in de tijd van Elia, toen de hemel drie jaar en zes maanden lang gesloten bleef en er in het land een grote hongersnood uitbrak, waren er veel weduwen in Israël.
Toch werd Elia niet naar een van hen gezonden, maar naar een weduwe in Sarepta bij Sidon.
En in de tijd van de profeet Elisa waren er veel mensen in Israël die leden aan huidvraat. Toch werd niemand van hen gereinigd, maar wel de Syriër Naäman.’
Toen de aanwezigen in de synagoge dit hoorden, ontstaken ze in grote woede.
Ze sprongen op en dreven hem de stad uit, naar de rand van de berg waarop hun stad gebouwd was, om hem in de afgrond te storten.
Maar hij liep midden tussen hen door en vertrok.

Hand.2:42-46

Ze bleven trouw aan het onderricht van de apostelen, vormden met elkaar een gemeenschap, braken het brood en wijdden zich aan het gebed.
Het leven van de eerste gemeente

De vele tekenen en wonderen die de apostelen verrichtten, vervulden iedereen met ontzag.
Allen die het geloof hadden aanvaard, bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk.
Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de opbrengst onder degenen die iets nodig hadden.
Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde.

Jes.49

Eilanden, hoor mij aan,
verre volken, luister aandachtig.
Al in de schoot van mijn moeder
heeft de HEER mij geroepen,
nog voor ze mij baarde noemde hij mijn naam.

Mijn tong maakte hij scherp als een zwaard,
hij hield me verborgen in de schaduw van zijn hand;
hij maakte me tot een puntige pijl,
hij stak me weg in zijn pijlkoker.

Hij heeft me gezegd: ‘Mijn dienaar ben jij.
In jou, Israël, toon ik mijn luister.’

Maar ik zei: ‘Tevergeefs heb ik me afgemat,
ik heb al mijn krachten verbruikt,
het was voor niets, het heeft geen zin gehad.
Maar de HEER zal me recht doen,
mijn God zal me belonen.’

Toen sprak de HEER,
die mij al in de moederschoot
gevormd heeft tot zijn dienaar
om Jakob naar hem terug te brengen,
om Israël rond hem te verzamelen –
dat ik aanzien zou genieten bij de HEER
en dat mijn God mijn sterkte zou zijn.

Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent
om de stammen van Jakob op te richten
en de overlevenden van Israël terug te brengen,
dat is nog maar het begin.
Ik zal je maken tot een licht voor alle volken,
opdat de redding die ik brengen zal
tot aan de einden der aarde reikt.’

Dit zegt de HEER, de bevrijder, de Heilige van Israël,
tegen hem die smadelijk veracht wordt,
die door vreemde volken wordt verafschuwd,
die dienaar is van vreemde heersers:
Koningen zullen dit zien en opstaan,
vorsten buigen diep voorover,
omwille van de HEER, die betrouwbaar is,
de Heilige van Israël, die jou heeft uitgekozen.

Dit zegt de HEER:
In het uur van mijn genade geef ik je antwoord,
op de dag van de redding zal ik je helpen.
Ik zal je behoeden, ik neem je in dienst
voor mijn verbond met de mensen,
om het land weer op te richten,
om het verlaten erfgoed in eigendom terug te geven,

om tegen gevangenen te zeggen: ‘Ga in vrijheid!’
en tegen wie in het duister verblijft: ‘Kom tevoorschijn!’
Langs wegen zullen zij weiden,
op iedere kale heuvel vinden ze weidegrond.

Ze zullen dorst noch honger lijden,
de zinderende hitte zal hen niet kwellen
en de zon zal hen niet steken,
want hij die zich over hen ontfermt, zal hen leiden
en hen naar waterbronnen voeren.

Ik effen al mijn bergen tot een weg,
ik zal mijn paden plaveien.

Kijk! Zij daar komen van ver,
en kijk, zij uit het noorden, en uit het westen,
en zij uit het land van Syene. Noot Syene – Voorgestelde lezing ondersteund door een Qumran-handschrift. MT: ‘de Sinieten’.

Juich, hemel! Jubel, aarde!
Bergen, breek uit in gejuich!
De HEER heeft zijn volk getroost,
hij heeft zich over de armen ontfermd.
Sions klachten door de HEER weerlegd

Sion zegt:
‘De HEER heeft mij verlaten,
mijn Heer is mij vergeten.’

Maar kan een vrouw haar zuigeling vergeten
of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg?
Zelfs al zou zij het vergeten,
ik vergeet jou nooit.

Ik heb je in mijn handpalm gegrift,
je muren staan mij steeds voor ogen.

Je kinderen haasten zich terug naar huis,
de vijand die je verwoestte en vernielde, trekt weg.

Open je ogen, kijk om je heen:
ze stromen in drommen naar je toe.
Zo waar ik leef – spreekt de HEER –,
je zult je met hen tooien,
hen dragen zoals een bruid haar sieraden.

Je puinhopen, je verwoeste en vernielde land –
weldra zal het te klein zijn voor al je bewoners,
en je aartsvijand zal in de verte verdwijnen.

Je dacht dat je je kinderen verloren had,
maar eens zul je hen horen zeggen:
‘Het is ons hier te benauwd.
Geef ons meer ruimte om te wonen.’

Je zegt bij jezelf:
Wie zou mij die kinderen schenken?
Ik heb toch geen kinderen?
Ik ben onvruchtbaar, verbannen en verstoten.
En wie zou hen grootbrengen?
Ik ben alleen over – waar komen zij dan vandaan?

Maar dit zegt God, de HEER:
Ik zal mijn hand opheffen naar vreemde volken,
ik steek mijn vaandel voor hen op.
Ze nemen je zonen op hun arm
en dragen je dochters op hun schouders.

Koningen zullen je verzorgen,
vorstinnen zullen je zogen.
Ze zullen voor je knielen, zich diep vooroverbuigen,
en het stof van je voeten likken.
Dan zul je erkennen dat ik de HEER ben,
die niet beschaamt wie op hem hopen.

‘Alsof een strijder zich zijn buit laat afnemen!
Kunnen gevangenen soms ontkomen aan een tiran?’ Noot een tiran – Volgens een Qumran-handschrift en de oudste vertalingen. MT: ‘een rechtvaardige’.

Toch zegt de HEER:
Gevangenen worden de strijder ontnomen,
de tiran zal zijn buit verliezen.
Wie een geding voert tegen jou
zal ik in een geding bestrijden,
en ikzelf zal je kinderen redden.

Ik laat je onderdrukkers hun eigen vlees eten,
hun eigen bloed is de wijn die hen dronken maakt.
Dan zal iedereen erkennen
dat ik, de HEER, je redder ben,
je beschermer, de Machtige van Jakob.

Hos.11:7-11

Mijn volk bijt zich vast in zijn ontrouw jegens mij.
Al roepen ze tot mij, de Allerhoogste,
ik zal hun lot niet verlichten.

Ach Efraïm, hoe zou ik je ooit kunnen prijsgeven?
Hoe zou ik je kunnen uitleveren, Israël?
Zou ik je prijsgeven als Adma,
je laten ondergaan als Seboïm?
Mijn hart wordt verscheurd,
door barmhartigheid word ik bewogen.

Ik zal mijn toorn laten varen
en Efraïm niet opnieuw te gronde richten.
Want God ben ik, en geen mens,
ik ben in jullie midden, ik ben heilig,
ik zal niet meer in woede ontsteken.

De HEER zal brullen als een leeuw en zij zullen hem weer volgen.
Wanneer hij brult, keren ze schuchter terug van overzee,

als bange vogeltjes komen ze uit Egypte,
als duiven uit Assyrië.
Dan laat ik hen weer wonen in hun eigen huis
– zo spreekt de HEER.

1Kor.12

Vele gaven, één Geest

Broeders en zusters, over de gaven van de Geest wil ik u het volgende zeggen.

Zoals u weet was u in de tijd dat u nog heidenen was volledig in de ban van goden die taal noch teken geven.
Daarom zeg ik u nadrukkelijk: niemand kan ooit door toedoen van de Geest van God zeggen: ‘Vervloekt is Jezus,’ en niemand kan ooit zeggen: ‘Jezus is de Heer,’ behalve door toedoen van de heilige Geest.

Er zijn verschillende gaven, maar er is één Geest;
er zijn verschillende dienende taken, maar er is één Heer;
er zijn verschillende uitingen van bijzondere kracht, maar het is één God die ze allemaal en bij iedereen teweegbrengt.
In iedereen is de Geest zichtbaar aan het werk, ten bate van de gemeente.
Aan de een wordt door de Geest het verkondigen van wijsheid geschonken, aan de ander door diezelfde Geest het overdragen van kennis;
de een ontvangt van de Geest een groot geloof, de ander de gave om te genezen.
En weer anderen de kracht om wonderen te verrichten, om te profeteren, om te onderscheiden wat wel en wat niet van de Geest afkomstig is, om in klanktaal te spreken of om uit te leggen wat daar de betekenis van is.
Al deze gaven worden geschonken door een en dezelfde Geest, die ze aan iedereen afzonderlijk toebedeelt zoals hij wil.

Een lichaam is een eenheid die uit vele delen bestaat; ondanks hun veelheid vormen al die delen samen één lichaam. Zo is het ook met het lichaam van Christus.
Wij zijn allen gedoopt in één Geest en zijn daardoor één lichaam geworden, wij zijn allen van één Geest doordrenkt, of we nu Joden of Grieken zijn, of we nu slaven of vrije mensen zijn.
Immers, een lichaam bestaat niet uit één deel, maar uit vele.
Als de voet zou zeggen: ‘Ik ben geen hand, dus ik hoor niet bij het lichaam,’ hoort hij er dan werkelijk niet bij?
En als het oor zou zeggen: ‘Ik ben geen oog, dus ik hoor niet bij het lichaam,’ hoort het er dan werkelijk niet bij?
Als het hele lichaam oog zou zijn, waarmee zou het dan kunnen horen? Als het hele lichaam oor zou zijn, waarmee zou het dan kunnen ruiken?
God heeft nu eenmaal alle lichaamsdelen hun eigen plaats gegeven, precies zoals hij dat wilde.
Als ze met elkaar slechts één lichaamsdeel zouden vormen, zou dat dan een lichaam zijn?
Het is juist zo dat er een groot aantal delen is en dat die met elkaar één lichaam vormen.
Het oog kan niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig,’ en het hoofd kan dat evenmin tegen de voeten zeggen.
Integendeel, juist die delen van het lichaam die het zwakst lijken zijn het meest noodzakelijk.
De delen van ons lichaam waarvoor we ons schamen en die we liever bedekken, behandelen we zorgvuldiger en met meer respect
dan die waarvoor we ons niet schamen. Die hebben dat niet nodig. God heeft ons lichaam zo samengesteld dat de delen die het nodig hebben ook zorgvuldiger behandeld worden,
zodat het lichaam niet zijn samenhang verliest, maar alle delen elkaar met dezelfde zorg omringen.
Wanneer één lichaamsdeel pijn lijdt, lijden alle andere mee; wanneer één lichaamsdeel met respect behandeld wordt, delen alle andere in die vreugde.
Welnu, u bent het lichaam van Christus en ieder van u maakt daar deel van uit.
God heeft in de gemeente aan allerlei mensen een plaats gegeven: ten eerste aan apostelen, ten tweede aan profeten en ten derde aan leraren. Dan is er het vermogen om wonderen te verrichten, de gave om te genezen en het vermogen om bijstand te verlenen, leiding te geven of in klanktaal te spreken.
Is iedereen soms een apostel? Of een profeet? Is iedereen een leraar? Kan iedereen wonderen verrichten?
Of kan iedereen genezen? Kan iedereen in klanktaal spreken en kan iedereen die uitleggen?

Richt u op de hoogste gaven. Maar eerst wijs ik u een weg die nog voortreffelijker is.

1Joh.5:13-21

Laatste opmerkingen

Dit alles schrijf ik u omdat u moet weten dat u eeuwig leven hebt, u die gelooft in de naam van de Zoon van God. Noot Dit alles schrijf ik u omdat u moet weten dat u eeuwig leven hebt, u die gelooft in de naam van de Zoon van God – Andere handschriften lezen: ‘Dit alles schrijf ik aan u die gelooft in de naam van de Zoon van God, omdat u moet weten dat u eeuwig leven hebt, u die gelooft in de naam van de Zoon van God’.
Wij kunnen ons vol vertrouwen tot God wenden, in de zekerheid dat hij naar ons luistert als we hem iets vragen dat in overeenstemming is met zijn wil.
En omdat we weten dat hij naar ons luistert, wat we hem ook vragen, weten we ook dat we alles al hebben gekregen wat we hem gevraagd hebben.
Als iemand zijn broeder of zuster een zonde ziet begaan die niet tot de dood leidt, moet hij voor hem of voor haar bidden en zo de zondaar het leven geven. Dit geldt wanneer er sprake is van een zonde die niet tot de dood leidt. Er bestaat ook zonde die wel tot de dood leidt. In dat geval geldt mijn aansporing om te bidden niet.
Alle kwaad is zonde, maar niet elke zonde leidt tot de dood.

We weten dat iemand die uit God geboren is niet zondigt. De Zoon, die uit God geboren werd, beschermt hem, zodat het kwaad geen vat op hem heeft.
We weten dat wij uit God voortkomen, terwijl de hele wereld in de macht is van hem die het kwaad zelf is.
We weten ook dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht heeft gegeven om de Waarachtige te kennen. En wij zijn in de Waarachtige, omdat we in zijn Zoon Jezus Christus zijn. Hij is de ware God, hij is het eeuwige leven.
Kinderen, wees op uw hoede voor de afgoden.

Rom.12

Leef volgens de wil van God

Broeders en zusters, met een beroep op Gods barmhartigheid vraag ik u om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, want dat is de ware eredienst voor u.
U moet uzelf niet aanpassen aan deze wereld, maar veranderen door uw gezindheid te vernieuwen, om zo te ontdekken wat God van u wil en wat goed, volmaakt en hem welgevallig is.

Met een beroep op de genade die mij geschonken is, zeg ik u allen dat u zichzelf niet hoger moet aanslaan dan u kunt verantwoorden, maar verstandig over uzelf moet denken. Denk overeenkomstig het geloof, dat is de maatstaf die God u heeft gegeven.
Zoals ons ene lichaam vele delen heeft en die delen niet allemaal dezelfde functie hebben,
zo zijn we samen één lichaam in Christus en zijn we, ieder apart, elkaars lichaamsdelen.
We hebben verschillende gaven, onderscheiden naar de genade die ons geschonken is. Wie de gave heeft te profeteren, moet die in overeenstemming met het geloof gebruiken.
Wie de gave heeft bijstand te verlenen, moet bijstand verlenen. Wie de gave heeft te onderwijzen, moet onderwijzen.
Wie de gave heeft te troosten, moet troosten. Wie iets weggeeft, moet dat zonder bijbedoeling doen. Wie leiding geeft, moet dat doen met volle inzet. Wie barmhartig voor een ander is, moet daarin blijmoedig zijn.

Laat uw liefde oprecht zijn. Verafschuw het kwaad en wees het goede toegedaan.
Heb elkaar lief met de innige liefde van broeders en zusters en acht de ander hoger dan uzelf.
Laat uw enthousiasme niet bekoelen, maar laat u aanvuren door de Geest en dien de Heer.
Wees verheugd door de hoop die u hebt, wees standvastig wanneer u tegenspoed ondervindt, en bid onophoudelijk.
Bekommer u om de noden van de heiligen en wees gastvrij.
Zegen uw vervolgers; zegen hen, vervloek hen niet.
Wees blij met wie zich verblijdt, heb verdriet met wie verdriet heeft.
Wees eensgezind; wees niet hoogmoedig, maar zet uzelf aan tot bescheidenheid. Ga niet af op uw eigen inzicht.
Vergeld geen kwaad met kwaad, maar probeer voor alle mensen het goede te doen.
Stel, voor zover het in uw macht ligt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven.
Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn, want er staat geschreven dat de Heer zegt: ‘Het is aan mij om wraak te nemen, ik zal vergelden.’
Maar ‘als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd’.
Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.

Ef.4:1-6

Christus als fundament

Ik, die gevangenzit omwille van de Heer, vraag u dan ook dringend de weg te gaan die past bij de roeping die u hebt ontvangen:
wees steeds bescheiden, zachtmoedig en geduldig, en verdraag elkaar uit liefde.
Span u in om door de samenbindende kracht van de vrede de eenheid te bewaren die de Geest u geeft:
één lichaam en één geest, zoals u één hoop hebt op grond van uw roeping,
één Heer, één geloof, één doop,
één God en Vader van allen, die boven allen, door allen en in allen is.

Ps.84

Voor de koorleider. Op de wijs van De Gatitische. Van de Korachieten, een psalm.

Hoe lieflijk is uw woning,
HEER van de hemelse machten.

Van verlangen smacht mijn ziel
naar de voorhoven van de HEER.
Mijn hart en mijn lijf roepen
om de levende God.

Zelfs de mus vindt een huis
en de zwaluw een nest
waarin ze haar jongen neerlegt,
bij uw altaren, HEER van de hemelse machten,
mijn koning en mijn God.

Gelukkig wie wonen in uw huis,
gedurig mogen zij u loven. sela

Gelukkig wie bij u hun toevlucht zoeken,
met in hun hart de wegen naar u.

Trekken zij door een dal van dorheid,
het verandert voor hen in een oase;
rijke zegen daalt als regen neer.

Steeds krachtiger gaan zij voort
om in Sion voor God te verschijnen.

HEER, God van de hemelse machten, hoor mijn gebed,
luister naar mij, God van Jakob. sela

God, ons schild, zie naar ons om,
sla goedgunstig het oog op uw gezalfde.

Beter één dag in uw voorhoven
dan duizend dagen daarbuiten,
beter op de drempel van Gods huis
dan wonen in de tenten der goddelozen.

Want God, de HEER, is een zon en een schild.
Genade en glorie schenkt de HEER,
zijn weldaden weigert hij niet
aan wie onbevangen op weg gaan.

HEER van de hemelse machten,
gelukkig de mens die op u vertrouwt.

Mar.10:17-27

Toen hij zijn weg vervolgde, kwam er iemand naar hem toe die voor hem op zijn knieën viel en vroeg: ‘Goede meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’
Jezus antwoordde: ‘Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God.
U kent de geboden: pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af, bedrieg niemand, toon eerbied voor uw vader en uw moeder.’
Toen zei de man: ‘Meester, sinds mijn jeugd heb ik me daaraan gehouden.’
Jezus keek hem liefdevol aan en zei tegen hem: ‘Eén ding ontbreekt u: ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten; kom dan terug en volg mij.’
Maar de man werd somber toen hij dit hoorde en ging terneergeslagen weg; hij had namelijk veel bezittingen.

Jezus keek de kring rond en zei tegen zijn leerlingen: ‘Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan.’
De leerlingen schrokken van zijn woorden. Maar Jezus zei nog eens uitdrukkelijk: ‘Kinderen, wat is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan:
het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.’
Nu waren ze nog meer ontzet, en ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie kan er dan nog gered worden?’
Jezus keek hen aan en zei: ‘Bij mensen is dat onmogelijk, maar niet bij God, want bij God is alles mogelijk.’

Heb.10:24-25

Laten we opmerkzaam blijven en elkaar ertoe aansporen lief te hebben en goed te doen,
en in plaats van weg te blijven van onze samenkomsten, zoals sommigen doen, elkaar juist bemoedigen, en dat des te meer naarmate u de dag van zijn komst ziet naderen.

1Petr.1:22-25

Nu u gehoorzaam bent aan de waarheid, is uw hart gelouterd en kunt u oprecht van uw broeders en zusters houden; heb elkaar dan ook onvoorwaardelijk lief, met een zuiver hart,
als mensen die opnieuw zijn geboren, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, door Gods levende en altijd blijvende woord.
‘De mens is als gras en zijn schoonheid als een bloem in het veld: het gras verdort en de bloem valt af,
maar het woord van de Heer blijft eeuwig bestaan.’ Dit woord is het evangelie dat u verkondigd is.

1Tim.5:1-16

Ga niet tekeer tegen een oude man. Als je hem vermaant, beschouw hem dan als een vader, zoals je jonge mannen als broers moet zien,
oude vrouwen als moeders en jonge vrouwen als zusters – en dit in alle zuiverheid.

Ondersteun weduwen die alleen staan.
Als een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, moeten die godvruchtig voor haar huishouding zorgen. Zo betalen ze hun voorouders terug, en dat is God welgevallig.
Een weduwe die helemaal alleen staat, houdt haar hoop op God gevestigd en blijft smeken en bidden, dag en nacht.
Maar een weduwe die losbandig leeft, is levend dood.
Houd hun dit voor, zodat ze een onberispelijk leven kunnen leiden.
Wie niet voor de eigen familie zorgt, zelfs niet voor huisgenoten, heeft het geloof verloochend en is slechter dan een ongelovige.

Als weduwe mogen alleen vrouwen worden ingeschreven van boven de zestig jaar die maar één man hebben gehad
en bekendstaan om hun goede daden, kinderen hebben opgevoed, gastvrij zijn geweest, gelovigen de voeten hebben gewassen en zich hebben ingezet voor verdrukten, die, kortom, allerlei goede daden hebben verricht.
Wijs jongere weduwen af. Wanneer hun hartstocht hen van Christus vervreemdt, zullen ze weer willen trouwen,
en dan wordt het hun aangerekend dat ze hun belofte aan hem breken.
Bovendien zullen ze er een gewoonte van maken hun tijd te verdoen door overal op bezoek te gaan; en dat niet alleen, in hun bemoeizucht praten ze ook over dingen die geen pas geven.
Daarom wil ik dat jonge weduwen hertrouwen, kinderen krijgen, het huishouden regelen en onze tegenstanders geen aanleiding geven om kwaad van ons te spreken.
Sommigen van hen zijn immers al van het rechte pad afgeweken, Satan achterna.

Als een gelovige vrouw weduwen in haar familie heeft, moet zij die zelf ondersteunen en niet de gemeente met de zorg belasten. Dan kan de gemeente voor weduwen zorgen die alleen staan.

Neh.8:1-4

verzamelde het voltallige volk zich op het plein voor de Waterpoort. Men vroeg Ezra, de schrijver, het boek te halen met de wet van Mozes, de wet die de HEER aan Israël had opgelegd.
Ezra, de priester, haalde het wetboek en toonde het aan de aanwezige mannen en vrouwen, en aan iedereen die in staat was het te begrijpen. Dit gebeurde op de eerste dag van de zevende maand.
Op het plein voor de Waterpoort las Ezra de mannen en de vrouwen en iedereen die het kon begrijpen hardop uit het boek voor, vanaf het moment dat het licht werd tot de middag. Allen luisterden aandachtig naar het boek van de wet.

Ezra, de schrijver, stond op een houten verhoging die voor deze gelegenheid was vervaardigd. Naast hem, aan zijn rechterhand, stonden Mattitja, Sema, Anaja, Uria, Chilkia en Maäseja, en aan zijn linkerhand Pedaja, Misaël, Malkia, Chasum, Chasbaddana, Zecharja en Mesullam.

Ezra.10:1

Uitheemse vrouwen met hun kinderen weggestuurd

En terwijl Ezra bad en schuld beleed, en zich wenend neerwierp voor Gods tempel, kwam er een zeer grote menigte Israëlitische mannen en vrouwen en kinderen om hem heen staan. Zij huilden bitter.

2Tim.3:14-17

Maar jij, blijf bij alles wat je geleerd hebt en met overtuiging hebt aangenomen. Je weet wie je leraren waren
en bent van kindsbeen af vertrouwd met de heilige geschriften die je wijsheid kunnen geven, zodat je wordt gered door het geloof in Christus Jezus.
Elke schrifttekst is door God geïnspireerd en kan gebruikt worden om onderricht te geven, om dwalingen en fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven,
zodat een dienaar van God voor zijn taak berekend is en voor elk goed doel volledig is toegerust.

Mat.19:13-15

Daarop brachten de mensen kinderen bij hem, ze wilden dat hij hun de handen zou opleggen en zou bidden. Toen de leerlingen hen berispten,
zei Jezus: ‘Laat de kinderen ongemoeid, belet ze niet bij mij te komen, want het koninkrijk van de hemel behoort toe aan wie is zoals zij.’
En nadat hij hun de handen had opgelegd, trok hij weer verder.