2Kor.5:1-5

Wij weten dat wanneer onze aardse tent, het lichaam waarin wij wonen, wordt afgebroken, we van God een woning krijgen: een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel.
Wij zuchten in onze aardse tent en zouden willen dat onze hemelse woning er nu al over wordt aangetrokken.
We zijn er echter zeker van dat we ook ontkleed niet naakt zullen zijn. Noot dat we ook ontkleed niet naakt zullen zijn – Andere handschriften lezen: ‘dat we eenmaal bekleed niet naakt zullen zijn’.
Zolang we in onze aardse tent verblijven zuchten we onder een zware last, omdat we niet willen dat deze kleding wordt uitgetrokken; we willen dat er nieuwe over wordt aangetrokken, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden.
Hiervoor heeft God zelf ons gereedgemaakt, door ons de Geest als onderpand te geven.

Mat.22:23-33

Diezelfde dag kwamen er sadduceeën, die beweren dat er geen opstanding uit de dood is, naar hem toe. Ze stelden hem deze vraag:
‘Meester, Mozes heeft gezegd: “Indien iemand kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen omdat hij haar zwager is, en voor zijn broer nakomelingen verwekken.”
Nu kennen wij een geval met zeven broers. De eerste trouwde, maar stierf kinderloos en liet zijn vrouw na aan zijn broer.
Hetzelfde gebeurde met de tweede en de derde broer, tot aan de zevende toe.
Het laatst van allen stierf de vrouw.
Wiens vrouw zal zij dan bij de opstanding zijn? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’
Jezus gaf hun ten antwoord: ‘U dwaalt, blijkbaar kent u de Schriften niet, en de macht van God evenmin!
Want bij de opstanding trouwen de mensen niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, ze zijn dan als engelen in de hemel.
Hebt u niet gelezen wat God u over de opstanding van de doden heeft gezegd? Dit is wat hij zei:
“Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.” Hij is geen God van doden, maar van levenden.’
Toen de talrijke omstanders dit hoorden, stonden ze versteld over zijn onderricht.